INLEIDING
A
Stelling: “Lichamelijke opvoeding kan maar lukken als zij vertrekt van de lichamelijke ervaring en verruimd wordt tot het leren omgaan met elkaar.”
Het vertrek- en referentiepunt is voor mij de eigen lichamelijke ervaring. Daardoor leer ik mezelf kennen, hoe ik ga en be-sta, wat ik voel en verlang … Ik word mij meer en meer bewust van mijn gewaarwordingen, gedragingen, gevoelens, wensen … Het lichaam geeft mij de mogelijkheid in contact te komen met mezelf en met de ander. Leren omgaan steunt aldus op de eigen lichaamservaring.
Opvoeding en vorming houden het traditioneel bij de verstandelijke ontwikkeling. Zij besteden te weinig aandacht aan bewustwording, aan beleving of ervaring. Is het dan te verwonderen dat de meeste mensen geen idee hebben van hetgeen er binnen in hun lichaam gebeurt? Ze missen voeling met hun lichaam en zo met zichzelf.
Waar in onze maatschappij de beleving (ook de seksuele) erg consumptie- en prestatiegericht is, leg ik de nadruk op het persoons- en relatiegerichte karakter van de beleving (ook seksualiteit). Wie lichamelijke (ook seksuele) omgang afsplitst van het totale menszijn, verwaarloost de gevoelens en verlangens van de ander. Hij/Zij komt er niet toe ze te voelen en ze te ervaren. Lichamelijke (ook seksuele) opvoeding dient te worden gezien in het licht van “het bekwaam zijn tot relatie”. Vandaar dat zij opvoeding tot relatiebekwaamheid wordt genoemd.
Wanneer ik aanknoop bij de lichamelijke ervaring, dan betreft zij niet het lichaam zonder meer. Het lichaam heeft duidelijk de betekenis van ‘geseksueerd’ lichaam. Jongens en meisjes beleven immers hun lichaam op een eigen, specifieke manier. De beleving van man- of vrouw-zijn kan je niet herleiden tot alleen maar verschillend rolgedrag. Zij tekent het hele lichaam met variërende zinnelijkheid, emoties, voorkeuren, verlangens …
B
Als methode heb ik de voorkeur gegeven aan de lichamelijke expressie zoals wij ze sinds 1980 in de Akamas Synergiepraktijk hebben uitgebouwd. Voor ons betekent zij een gebeuren waarin de hele mens betrokken wordt vanuit zijn diepste affectief-dynamische lagen en met zijn persoonlijke, creatieve mogelijkheden. Het gaat om een proces dat maar waarde heeft in de mate dat je van binnenuit bekwaam wordt tot uitwendige vormgeving.
Wij opteren duidelijk voor een pedagogische en niet (alleen) voor een therapeutische doelstelling, zoals bv. Feldenkrais en Schutz dit wel doen. Wij experimenteren en ontdekken nieuwe mogelijkheden om ons persoonlijk en relationeel te ontwikkelen. Door het accent ten volle te leggen op het lichaam komen wij ertoe nieuwe bronnen aan te boren. Het creatief vermogen bloeit open. Een onvermoede, nieuwe wereld daagt op.
De persoonlijke en relationele ontwikkeling wordt gezien tegen de achtergrond van de westerse maatschappij die de mens voortdurend vervreemdt van zijn lichaam en zo van zichzelf. Lichamelijke expressie breidt zich daarom uit tot een proces van sociale ontvoogding en tot een ontwerp voor nieuwe leef- en samenlevingsvormen. Wij proberen ons eigen creatief proces te situeren binnen het zoeken en exploreren van nieuwe mogelijkheden en vormen van ontmoeting, van dialoog, van samenleving, van politiek in de zin van zorg voor de gemeenschap …
Natuurlijk is het zo dat in deze methode het lichaam de kern uitmaakt. Ons lichaam is primair, is basis. Wat Freud het onbewuste noemde, is voor mij het lichaam. Niet in de enge, negatieve zin zoals toen. Wel in de zin van opgave tot bewustwording en kiem van creativiteit. HET LICHAAM WIJST DE WEG. Je kunt het vergelijken met de beeldhouwer die een ontmoeting heeft met een boomstam. Hij zet zijn ideeën niet vast in het hout. Hij laat het hout leven. In en door het hout ontstaat en groeit het beeld. De hand van de beeldhouwer volgt de weg van het hout. De natuur toont in haar ontstaan en ontwikkeling dat de materie er is ‘voor’ (in de twee betekenissen) het bewustzijn. Of beter: het bewustzijn kan slechts groeien in en door de materie. Tenminste binnenwerelds gezien. Stel je niet in elke menselijke ontwikkeling hetzelfde vast? Vermag het bewustzijn, de geest, zich te verruimen en te verrijken precies dankzij de lichamelijke groei en ontplooiing? Ik ben ervan overtuigd dat wij maar uit de impasse van vervreemding van onszelf, van contact- en communicatiestoornissen, van relationele crisis, geraken als wij weer met open oren kunnen luisteren naar de stem van het lichaam, als wij ons ontvankelijk laten leiden door het lichaam. Waar Rollo May1 de creativiteit definieert als “de ontmoeting van de intens bewuste mens met zijn of haar wereld”, daar betekent zij voor mij op de eerste plaats “de ontmoeting met mijn lichaam, mijn geseksueerd lichaam”.
C
Wat onze (seksuele) opvoeding aangaat, wij ondergaan een lichamelijk veranderingsproces dat we positief leren verwerken. De lichamelijke opvoeding dient precies op dit lichamelijk proces in te spelen omdat wij onze identiteit maar kunnen vinden door en dankzij de lichaamsbeleving. Onze identiteit vinden betekent dat wij ons lichaam als een geheel, als een eenheid leren ervaren en er ons zo van bewust worden. Wij hebben allemaal een lichaam. Wij hebben aldus het gevoel lichamelijk dezelfde te zijn en te blijven.
Zoals de ander(en) — in feite de ouders — de stap naar henzelf “lichamelijk” mogelijk maakten en maken, zo maken adolescenten zelf hun stappen naar de ander(en) mogelijk. De eigen lichaamsbeleving, de bewustwording van het eigen lichaam, is basis en voorwaarde om in een partnership de ander te kunnen ervaren als ander. Vertrouwen in de ander, tederheid en genegenheid voor de ander, het genieten van de ander, de aanvaarding en waardering van de ander, stoelen op de eigen lichamelijke en geseksueerde zelfbeleving, zelfvertrouwen, zelftederheid, zelfgenegenheid, zelfgenieten, zelfaanvaarding en zelfwaardering. Zoals wij lichamelijk op onze specifieke wijze met onszelf omgaan, zo gaan ze met de ander of met elk-ander om.
Toch mag men er niet aan voorbijgaan dat het lichaam precies onze beperktheden benadrukt en vaak op een ambivalente wijze wordt beleefd. Is dit niet eigen aan ons mens-zijn? Je ervaart tegelijkertijd de sterkte, kracht, energie, schoonheid van je lichaam én zijn zwakheid, slaafsheid, wispelturigheid, afhankelijkheid, onbalans … Wij kunnen ervan genieten, maar evenzeer stoten op onlust en pijn. Wij kunnen vaak diep geraakt worden door afwijkingen, abnormaliteiten, gebreken … Van het grootste belang is het deze beperktheden en ambivalentie in onszelf te leren erkennen en aanvaarden. Vormgeven aan je beperktheden blijkt een van de voornaamste opgaven te zijn. Maar deze vormgeving voltrekt zich op een lichamelijke wijze. Wordt niet elke nieuwe, grote ontdekking of elke creatieve ontplooiing bereikt langs de harde weg van impasse en vervreemding?
D
De opvoeder die de voorkeur geeft aan de weg van de lichamelijke expressie, dient bereid te zijn zijn eigen lichaam te beluisteren en daardoor voeling te krijgen met de anderen. Ontmoeting met en bewustwording van de eigen lichamelijkheid zijn voorwaarden tot begeleiding. Opvoeden en begeleiden betekent dat je in contact bent met jezelf en dit wil zeggen met je lichaam, met je geseksueerd lichaam.
Pas dan kan de begeleider aanvaarden en waarderen wat er is en een grote openheid vinden voor de ander en het anders-zijn. Het is een hele opgave voor jezelf mensen te begeleiden in een lichamelijk ontmoetingsproces. Je verplicht zo gemakkelijk. Het is een harde leerschool je te onthouden van maatstaven, normen, wetenschap en vaardigheid. Wat je aanbiedt, zijn open mogelijkheden. Er moet niets. Er kan veel.
Daarom heb ik mij de laatste jaren vooral gericht op de vorming van begeleiders.
Ik zal nu trachten deze pedagogische werkwijze meer gedetailleerd voor te stellen. Ik koos daarvoor drie belangrijke aspecten:
- de methode zelf;
- de opvoeding tot zintuiglijkheid;
- de opvoeding tot lichamelijke omgang met elkaar.
DE METHODE ZELF
Het lijkt mij onmogelijk binnen de begrensde ruimte van dit essay de aangewende methode te ontvouwen. Wel heeft het zin aan de hand van enkele concrete voorbeelden de belangrijkste karakteristieken te omschrijven.
1
Ik begin bv. met een fantasieoefening (geleide fantasie):
“Ga languit op de grond liggen. Rug naar de grond. Benen wat uit elkaar. Armen ontspannen naast je lichaam. Je kin wat naar beneden zodat je nek juist ligt …
Wees je bewust van je ademhaling en concentreer je op je midden, je zwaartepunt. Laat je adem gewoon op en neer gaan. Let vooral op het uitademen …
Stel je nu voor dat je al het vuil (rotzooi, verontreiniging), al de spanningen enz. naar buiten laat stromen met het uitademen, en dat je hele lichaam zich vult met een heldere, zuivere stroom, met ontspanning … Laat dit meermalen gebeuren …
Verbeeld je nu dat bij het inademen je lichaam zich in zijn verschillende dieptelagen met een heldere kleur vult. Stel je daarom eerst het cijfer 7 voor, herhaal het in jezelf, en dan de rode kleur die de eerste laag doordringt (achtereenvolgens dan de andere cijfers en kleuren die de diepere lagen aangeven: 6 oranje, 5 geel, 4 groen, 3 blauw, 2 indigo, 1 paars) …
Je bent nu diep in jezelf afgedaald. Breng nu voor je geest dat je je eigen kamer binnengaat. Schep daarvoor je ideale ruimte. Zo wil ik ze. Je kunt ze helemaal naar je zin en smaak maken. Doe dat. Zet er de meubels in die je zelf wil. De versieringen, de kleuren, de gordijnen, de voorwerpen …, maak en plaats ze zoals je ze het liefst hebt. Zoek nu voor jezelf de tofste plaats … Kijk of nu alles goed is en verander nog wat je niet helemaal aanstaat … Geniet ervan in je eigen ruimte te zijn en maak het je zo aangenaam mogelijk … Kijk wat je daarvoor vooral nodig hebt …
Verbeeld je nu dat je beste vriend of vriendin op bezoek komt. Hoe schik je dan je ruimte? Wat accentueer je? Wat verander je? Waarvoor draag je zorg? … Hoe ga je haar of hem ontvangen? … Waar? Bereid alles voor tot het moment waarop hij of zij binnenkomt in je kamer …”
Verschillende kentrekken van de methode kunnen door dit voorbeeld belicht worden:
- Wij werken altijd met oefeningen of technieken. Het doen staat voorop. Zij worden gekozen in functie van de ervaring. Nooit in functie van prestatie of esthetiek.
De technieken zijn slechts een middel om je gedrag te leren kennen, bewust te worden van je gewaarwordingen en gevoelens, je afweer of verdediging te laten vallen, te verminderen, om creatieve krachten aan te boren, om meer open te staan voor jezelf en de anderen …Hoewel de oefeningen vaak gericht zijn, toch blijven ze open en vrij. Zo wordt in het voorbeeld de fantasie wel gericht, maar de begeleider laat openheid voor de eigen ervaring. Wat hij aanreikt, is bedoeld als impuls. Soms kan je het gebruiken, soms laat je het liggen. Je kiest je eigen weg.
- Een oefening staat nooit alleen. Zij wordt steeds ingeleid door ontspanning en/of concentratie (vgl. het voorbeeld). Dit zijn twee voorwaarden om de creativiteit vrij te maken. Zij bestaat uit een sequentie of maakt deel uit van een sequentie (i.e. een reeks van oefeningen). Zij wordt altijd gevolgd door een uitwisseling en soms doorwerking van ervaringen.
Na de fantasieoefening vraagt de begeleider dat elk van de deelnemers een tekening maakt van de kamer waarin de vriend of vriendin wordt ontvangen. Daarna verdeelt hij de groep in twee delen, zodat de leden van groep A kunnen kiezen bij wie zij op bezoek willen gaan bij groep B. De leden van groep B ontvangen eerst. Deze laatsten vertellen hoe zij ontvangen en wat zij doen. Als er tijd genoeg is, gaan de anderen op bezoek. Anders bespreken zij gewoon met de partner hoe zij het hadden gezien. Wanneer de tweetallen klaar zijn met hun bespreking, worden de belangrijkste ervaringen uitgewisseld in de grote groep.
- De fantasie speelt omzeggens mee in elke oefening. Hier is dit uitdrukkelijk het geval en wel met haar tweevoudig karakter: de voorstellingsfantasie die vanuit het “nu” teruggaat naar beelden uit het verleden, én de creatieve fantasie die oog heeft voor de toekomst. Beide zijn belangrijk voor de lichamelijke expressie, maar het meest de creatieve als het erom gaat nieuwe verbanden te vinden en nieuwe werkelijkheden te scheppen. Zij vermag immers de werkelijkheid te anticiperen en anders aan te vatten dan naar gewoonte.
2
Ik ga altijd uit van basistechnieken. Bijvoorbeeld:
- Na een losmaakoefening met de klemtoon op de voeten. Van langzaam naar snel gaan. Van zachtjes, op de tenen, naar boers. Van licht naar zwaar. Etc.: Zoek een eigen plaats hier in deze ruimte. Sta. De voeten niet te ver uit elkaar. Kom bij je ademhaling en concentreer je weer op je midden. Stel je voor dat je adem wegvloeit langs je rechterbeen tot in de grond. Dan langs je linkerbeen tot in de grond … Bouw nu van binnenuit je ruimte op: voel de hele rechtervoet, geworteld in de grond, en van daaruit heel het rechterbeen tot in het bekken. Voel op dezelfde wijze de linkervoet en het linkerbeen … Wees je nu gewaar hoe je staat tot in je midden. Hoe voelt je basis? Ben je goed geaard? Sta je stevig of wankel? Bouw nu vanuit je midden de ruggengraat op, wervel voor wervel, met alles wat eraan verbonden is. Te beginnen met je staartbeen, met onderbuik en geslachtsdelen, tot aan je schouders … Wees je bewust hoe dit allemaal rust op je bekken, op je midden. Tracht van daaruit weer je rechterschouder, rechterarm, hand en vingers te voelen. Doe hetzelfde met de linkerkant … Voel de ruimte die je nu inneemt. Kun je ze van binnenuit voelen? Wat word je daarbij gewaar? …
- Volg nu je ruggengraat verder vanuit je schouders doorheen nek en hals tot in je kruin. Tracht je gewaar te zijn van alles wat deel uitmaakt van je hoofd …
- Nu sta je hier van de voeten tot het hoofd, tot de kruin. Hoe voelt die ruimte aan die je met je lichaam vult?
- Probeer nu eens of je je ruimte kunt uitbreiden. Naar de grond. Naar omhoog. Naar voren. Naar achter. Naar rechts. Naar links … Doe het eerst zonder te bewegen van binnenuit. Doe het daarna met beweging, maar blijf binnen de ruimte van je plaats … »
- (N.B.: Ik heb me beperkt tot de belangrijkste impulsen. Het zijn maar impulsen. Waar het om gaat, is de eigen lichamelijke ruimte-ervaring van binnen naar buiten. De oefening vraagt meer dan een halfuur tijd. Er zijn dus heel wat tijdsruimten tussen de impulsen).
- Doe nu je ogen open en let op het verschil van ruimte-ervaring. Kijk of je bewust kunt blijven van de ruimte die je inneemt. Tracht ze zo bewust mogelijk te ervaren.
- Verlaat nu je plaats, maar blijf je bewust van je eigen ruimte. Let vooral op je voeten. Beweeg je vanuit je midden. Wat doet het je je plaats te verlaten en door de ruimte te gaan? …
- Kies nu een partner of laat je kiezen. Wat doet het je vanuit je ruimte naar de ruimte van een ander te gaan en deze binnen te treden? Wat doet het je als de ander jouw ruimte binnentreedt?
- Tracht nog verder te gaan en ernaar te kijken of je de ruimte kunt delen, wat je al of niet kunt toelaten, wat je wilt en al of niet aandurft, wat je niet wilt en toch toelaat … Experimenteer met jouw en met zijn of haar ruimte …
- Wissel jullie ervaringen uit per tweetallen.
- (N.B.: Er volgt nog een uitwisseling in de grote groep, waarna onderbreking. Wij besluiten de volgende sessie met een spel aan te vangen waarin ruimte geven, krijgen, nemen, op een andere wijze aan bod komen).
- Verdeel de groep in drie. Hier hebben jullie grote bladen papier en vingerverf. Er is ook muziek.
- De opdracht is een improvisatie op gang te brengen met als thema “ruimte”. Jullie kunnen rollen kiezen. Maar het hoeft niet.
Deze sequentie van oefeningen laat toe andere karakteristieken te belichten.
- Ik vertrek bij voorkeur vanuit basistechnieken die gericht zijn op het basisbewustzijn van je lichaam, i.e. op aarding, lichaamsbeeld, ademhaling, energie, beweging, omdat elke houding of beweging betrekking heeft op ruimte, tijd en energie (vertrekpunt en basis van het voorbeeld), op de zintuiglijke waarneming en het zintuiglijk bewust en veerkrachtig gewaarzijn (‘sensory awareness’) met betrekking tot de nabijheidszintuigen zoals tast, reuk en smaak, en de afstandszintuigen gehoor en gezicht, op de verbeelding en creativiteit. Om het lichaam te kunnen ‘bespelen’ dient het ‘instrument’ te worden afgestemd. Zo wordt je lichaam ‘relatie-lichaam’. Je schept zelf de mogelijkheid tot contact. Ik leg sterk de nadruk op het bij zichzelf (lichaam) aanwezig-zijn en op het zorgvuldig omgaan met zichzelf. Zo kan je aanwezig zijn bij en zorgvuldig omgaan met de ander.
- De oefeningen worden niet zomaar gekozen. Zij hebben met elkaar te maken. De eerste oefening begint met een losmaaktechniek, i.e. je laat los waarmee je bezig bent en je concentreert je op het doen met het lichaam. Deze concentratie — op de ademhaling, op het midden gericht — zal je toelaten je eigen ruimte van binnenuit in te nemen. Je gaat dan proberen deze ruimte naar buiten toe uit te breiden en te beleven. De tweede oefening maakt de brug van de eigen ruimte-ervaring naar de confrontatie met de ruimte van de ander(en). Deze confrontatie (met haar verschillende mogelijkheden) wordt in tweetallen uitgewerkt en besproken. Na deze twee oefeningen volgt een uitwisseling van ervaringen in de groep. Dankzij de inbreng van de deelnemers merkten wij dat de groep te kampen had met een drievoudige moeilijkheid:
- het geven én nemen van ruimte;
- het gewicht en de druk van de ervaringen;
- het gebrek aan vertrouwen, het niet vertrouwd-zijn met de groep.
- Ik schakel daarom een derde oefening in die de deelnemers in staat stelt de ruimte-ervaring op een spontanere en speelsere wijze te beproeven en die het vertrouwd worden met elkaar stimuleert.
Niet alleen de oefeningen, ook de verschillende dagen, worden op deze wijze opgebouwd. Er wordt bijgevolg zowel rekening gehouden met de continuïteit — parallelle, aanvullende en verdiepende oefeningen — als met de afwisseling en tegenstelling.
- Ik schakel daarom een derde oefening in die de deelnemers in staat stelt de ruimte-ervaring op een spontanere en speelsere wijze te beproeven en die het vertrouwd worden met elkaar stimuleert.
- Hoewel het mij vooral te doen is om de integratie van het lichaam in het groei- en communicatieproces, toch ben ik mettertijd meer belang gaan hechten aan de uitwisseling en verbale doorwerking van de ervaringen. Ik hoed er mij voor de lichaamstaal tegenover de verbale taal te plaatsen. Voor mij hebben beide talen hun eigen inbreng en hun eigen accenten binnen het bewustwordingsproces. Het woord kan volgen op het lichamelijk doen en voelen, maar het kan dit evengoed begeleiden.
- Ik heb mettertijd ook geleerd meer ruimte te geven aan de zelfwerkzaamheid door het inschakelen van kleinere en meer omvangrijke ‘workshops’: de deelnemers zelf bouwen dan de oefening op zoals de improvisatie in ons voorbeeld. Sindsdien tracht ik de moeilijkheden waarop de deelnemers herhaaldelijk botsen, niet enkel in de bespreking aan te pakken, maar ook in verdere oefensituaties te doen uitwerken. Zo experimenteren bijvoorbeeld de deelnemers die maar één oplossing of gedrag vinden voor een probleem (ze vallen in herhaling), met alternatieve oplossingen en nieuw gedrag.
3
Ik doe vooral een beroep op communicatie- en interactietechnieken zoals:
‘Na een voorbereidende concentratieoefening vormt de groep twee concentrische kringen — bijvoorbeeld in de middelste meisjes of vrouwen, in de buitenste jongens of mannen (of vice versa). Meisjes en jongens staan aldus tegenover elkaar. De deelnemers van de middelste kring krijgen de opdracht: tracht betreffende de persoon die tegenover je staat (of zit) de afstand te vinden die volgens jouw aanvoelen het best je relatie kenmerkt (je kunt dit ook uitdrukken door van houding, van richting, van uitdrukking … te veranderen). Hou dit een tijdje vast en richt je op wat het je doet.
De deelnemers van de buitenste kring trachten in die ervaring te komen en erop te reageren, maar enkel door hun houding …
De deelnemers van de binnenste kring proberen nu de verhouding te veranderen. Zij zoeken het lichamelijk contact dat zij wensen te maken (intiem, agressief …). Zij hebben daarvoor 10 minuten.
De deelnemers van de buitenste kring trachten bij hun ervaring te komen en deze uit te drukken.
Op een teken van de begeleider: “Neem weer afstand. Blijf bij je beleving. Wat is er veranderd? …”
Deze oefening wordt nog tweemaal herhaald. De binnenste groep schuift telkens een plaats op naar rechts.’
Dit voorbeeld geeft mij de gelegenheid nog enkele karakteristieken in het licht te stellen:
- Wij maken gebruik van de groep en volgen het groepsproces. De groep is dus middel, instrument. Zij is er om de relationele werkelijkheid te exploreren. Zij vermenigvuldigt je interactiemogelijkheden. Zoals in het dagelijks leven zijn er immers mensen in de groep die je goed, minder goed en niet liggen. De groep is er niet om je je masker te doen afnemen of je weerstand weg te nemen. Wel om deze beter te leren zien en ermee om te gaan.
Bovenstaande oefening geeft je de mogelijkheid in interactie te treden met verschillende personen, van verschillend geslacht, van verschillende leeftijd, vertrouwd en niet vertrouwd, enz.
In de groep leer je zowel je positieve gevoelens aanvaarden en uitdrukken als je negatieve gevoelens vrij maken en mogen beleven. Je leert met genegenheid, tederheid, aandacht, sympathie …, maar ook met angst, boosheid, verdriet, antipathie … omgaan.
De groep verzekert in grote mate de stabiliteit en samenhang van de ervaring.
- De communicatie- en interactietechnieken zijn verscheiden van aard. De aangehaalde oefening gebeurde in groep en ook de uitwisseling en bespreking gebeurden in de grote groep. Tussendoor kan er immers evengoed per twee uitgewisseld worden. Deze oefening laat toe onderscheiden relaties te ervaren en te uiten, grenzen te voelen en te verleggen, op verschillende wijzen contact te leggen, intimiteit en agressie te exploreren … De communicatie en interactie vinden nu eens plaats per tweetallen, dan afwisselend in de groep, dan weer in kleine groepjes of in de grote groep. De technieken zelf variëren doordat de klemtoon valt op gevecht, zintuiglijk contact, massage, rollenspel, dans en man-vrouw relatie.
- Sommige oefeningen zijn erop gericht de eigen plaats of situering in de groep te onderkennen en te veranderen.
Zo stelt de gekozen oefening de deelnemers in de gelegenheid hun relatie aan verschillende groepsleden te toetsen en te uiten. Oefeningen als: “Teken op een blad papier hoe je jezelf ziet in de groep” of “Stap door elkaar, zoek de plaats waar je je het best situeert ten opzichte van de anderen, en zet dat vast. Kijk hoe je nu staat. Stap weer door elkaar, zet opnieuw vast en vergelijk”, bieden hiertoe nog meer mogelijkheden en zijn gericht op het geheel.
- Tenslotte vestig ik er de aandacht op dat al deze technieken oefen- of spelsituaties scheppen. Dit houdt in dat de deelnemers uitgenodigd worden erin en eruit te stappen. Hiermee worden zij voortdurend geconfronteerd.
OPVOEDING TOT ZINTUIGLIJKHEID
Opvoeden tot zintuiglijkheid begint al voor de geboorte door de stimulering van de huid. De huid ligt aan de oorsprong van ons zintuiglijk leven en blijft er de basis van. Uit haar groeit de tastzin die door Ashley Montagu de moeder van de zintuigen wordt genoemd. De westerse wereld heeft door dit zintuig te verwaarlozen en te onderschatten — om niet van minachten te spreken — het contact met zichzelf en met de ander erg bemoeilijkt. Wanneer nu onze uiteindelijke doelstelling is ‘lichamelijk in contact en in relatie te treden met anderen’, dan moet de TASTZIN weer de fundamentele plaats innemen.
Ik zal dan ook in dit hoofdstuk vooral de tastzin beklemtonen. De ontwikkeling van het zintuig zelf toont de weg. Zoals ik al in de inleiding zei, gaan wij luisterend te werk. Wij volgen de weg die het lichaam ons aangeeft. Welnu de tastzin ontwikkelt zich eerst autocentrisch en van daaruit allocentrisch, eerst naar binnen en van daaruit naar buiten. De tastzin heeft een dubbele zin of richting.
De basisoefeningen van klein tot groot zijn er die je in voeling brengen met je innerlijke ruimte, de levende structuur van je lichaam, met je reactie op de zwaartekracht, met je juiste spierspanning, met de beweging van je adem en je energie. Het gaat om de innerlijke tast die proprioceptie (houdingsgevoel), kinesthesie (bewegingsgevoel), somesthesie (integraal lichaamsgevoel) en coenesthesie (Gemeingefuhl, gevoel van lichamelijk welbevinden en welzijn) [van het oude Griekse ϰοινὴ αἴσθησις (koinê aisthêsis), “algemene gevoeligheid”] [Het Griekse ‘koinos’ staat voor ‘gemeenschappelijk’, ‘als één geheel’, en ‘esthesie’ voor ‘waarneming’] in zich vervat.
Van de andere kant zijn er oefeningen die je in contact brengen met de buitenwereld en met de ander(en). De uiterlijke tastzin maakt het je mogelijk tast, druk, aanraking, warmte en koude te ervaren. Hij blijft doorspelen in het ruiken en smaken, het horen en zien.
Ik zal mij beperken tot drie aspecten van de opvoeding tot zintuiglijkheid:
- de zintuiglijke waarneming;
- de aarding van het lichaam;
- het tasten naar zinvol contact.
2.1 De zintuiglijke waarneming
Waarneming of perceptie zijn voor mij de basis van elke opvoeding en vorming. Zowel bij waarneming als bij perceptie valt het accent op de ‘neem’-activiteit. Je doet steeds weer nieuwe pogingen om de wereld tot je te nemen. Je wilt de wereld be-reiken, ont-moeten. Gewaarworden heeft een veel vluchtiger karakter.
Dit waarnemen doe je door je lichaam. Want zien, tasten, horen, ruiken, smaken, zijn een lichamelijk gebeuren. Je ontmoet de wereld in en door je lichaam. Je lichaam is hét zintuig bij uitstek. Door je lichaam geef je zin aan de wereld. Zoals je lichamelijk bent en je verhoudt tot de wereld, zo neem je waar. Je lichaam is toonaangevend. Maurice Merleau-Ponty2 drukt het zo uit: “Tussen mijn tastbewegingen en wat door mij betast wordt, bestaat een principiële relatie. Mijn voelende hand zou niet voelen als ze haar eigen voelen niet zou voelen. Als ik zie, kan ikzelf niet vreemd zijn aan de wereld die gezien wordt.”
Om de ander of het andere te be-reiken, dien ik eerst bij mezelf te zijn. Mijn verhouding tot mezelf — en ik zeg tot mijn lichaam is bepalend — voor mijn ontmoeting met de ander.
In de psychologie leer je dat WAARNEMEN een ‘ken’-proces is. Dit kennen valt echter niet samen met hetgeen wij doorgaans onder kennen verstaan. Het is zoveel dieper en ruimer. Je keert als het ware terug naar de oorspronkelijk doorleefde ervaring. Zoals de kleine Pieter Bruegel bij Felix Timmermans: “Hij genoot van te zien. Hij zag altijd, alsof hij de eerste keer zag: verbaasd, gelukkig en gulzig”. Kennen betekent dan ‘in relatie treden’, ‘betrokken zijn bij’, ‘ontmoeten’, ‘helemaal tot je nemen’, ‘laten doordringen’. Heel je lichaam is erbij betrokken zoals bij twee geliefden die ‘kennis’ hebben.
Het is geen gemakkelijke taak opnieuw te leren waarnemen. Onze zintuigen zijn immers verstopt, te vergelijken met de beslagen glazen van een bril bij het zien. Waarnemen is voor ons gewoonlijk erachter komen wat iets is en als wij het weten, dan zeggen wij: “Dat is een Noorse den of een bergeik”, — desnoods met de Latijnse benaming — of: “Er is look en munt in het lamsvlees”, “Hm! Lavendel” … Zo hebben wij de wereld met begrippen en woorden ingekaderd. Wij voelen, horen, zien niet verder, tenzij op begenadigde zeldzame ogenblikken.
In de oefeningen doorlopen wij daarom opnieuw het oorspronkelijke waarnemingsproces, waarin heel je lichaam geëngageerd is, waarvoor al je zintuigen openstaan. Kijk er maar eens naar hoe een kleuter een stoel verkent. De stoel is zoveel meer dan een stoel. Het betekent dat je het vertrouwde durft loslaten en moeizaam, krampachtig, pijnlijk openkomt voor het nieuwe. In dit proces kan je vier stadia onderscheiden.
- Het stadium van de aanwezigheid: ik word lijfelijk getroffen bijvoorbeeld door de boom die er is. Ik laat hem diep in mij doordringen zonder te oordelen. De boom spreekt mij aan. Ik doe dat vanuit verschillende standpunten, vanuit verschillende houdingen, met het accent op een of ander zintuig.
- Het stadium van de zintuiglijke organisatie: ik neem vele dingen waar in vele verbanden. Zij vormen samen een geheel. Ik zie een vorm — maar het is meer dan zien. De verspreide gegevens (bijvoorbeeld boven, onder, opzij, naast, op, uit, in …) komen in een bepaalde verhouding tot elkaar te staan.
Het globale beeld wordt dankzij mijn zorgvuldige verkenning een synthetisch beeld3. De boom wordt nagenoeg opnieuw gecreëerd.
- Het stadium van de betekenisverlening: doordat de boom een nieuwe vorm heeft gekregen, voor mij een geheel is geworden, gestalte heeft, ervaar ik zijn ‘zin’, zijn eigen betekenis. Als nu het beeld van de ‘boom’ in mij groeide, dan is het een gevuld en vervuld beeld, omdat het mij vulde en ik er vol van was.
- Het stadium van de benoeming: nu pas kan ik dat ding voor mij en in mij een naam geven. Een naam, een woord met inhoud. Want diezelfde boom die voor jou maar een boom is, kan voor mij werkelijk een bóóm zijn.
Waarnemen groeit aldus uit tot een creatieve ontmoeting, een openzijn voor dingen en mensen, een herhaalde en afwisselende benadering, een vrij en open spel. Zulke openheid betekent dat je ontvankelijker wordt en verwonderd kunt zijn. Je bent minder gebonden aan vaststaande verwachtingen en patronen. Je kunt dingen en mensen benaderen op een nieuwe en oorspronkelijke wijze. Je bedoeling om ze te gebruiken voor je behoeftebevrediging of om ze te doen passen in je opzet, ebt weg. Je bent ‘veranderd’.
2.2 De aarding van het lichaam
Alle basisoefeningen of opdrachten in de lichamelijke expressie hebben te maken met ruimte, ritme en energie. Je lichaam neemt immers een ruimte in en beweegt zich in de ruimte. Het heeft een eigen structuur. De beleving daarvan is bepalend voor elke ruimte waarmee je te maken krijgt. Je lichaam bezit ook een eigen ritme, dat je gewaarwordt in ademhaling en hartslag. Met dat ritme word je in je beweging aanhoudend geconfronteerd. Je volgt het en je doorbreekt het. Tenslotte voel je ook kracht in je lichaam. Je voelt je energie stromen. Je gebruikt ze bij spanning en inspanning.
De grondslag van de eigen ruimte-, ritme- en energie-ervaring wordt gelegd door je aarding. In het Nederlands taalgebied gebruikt men liefst het woord ‘grounding’. Engelse woorden krijgen vaak de voorkeur omdat ze een bijzondere inhoud hebben gekregen die men in het Nederlands niet kan uitdrukken. Nochtans, ik meen dat je aan het woord ‘aarding’ dezelfde inhoud kunt geven. Misschien kan het zelfs een rijkere betekenis hebben.
Heel wat mensen, jongeren incluis, zijn er zich weinig of niet van bewust dat ze voeten en benen hebben. Ze zijn voortdurend met de kop bezig. Er gebeurt dan ook vaak een ommekeer, een heel nieuwe ervaring, wanneer wij de trainingen beginnen met de zorgvuldige gewaarwording en bewustwording van de voeten. Het kan zijn dat je er eerst niet goed van bent, ondersteboven. Na een tijd echter voel je je anders worden, precies zekerder, meer bij jezelf. Wanneer Alexander Lowen4 van ‘grounding’ spreekt, geeft hij aan het woord een drievoudige inhoud:
- je wordt je meer bewust van je zelf, je staat namelijk op je eigen benen, je zelfstandigheid wint erbij;
- je zit niet meer met je hoofd in de wolken, maar je staat met beide voeten op de grond, je hebt besef van de werkelijkheid;
- er kan je moeilijk iets ernstigs overkomen, je kunt moeilijkheden aan — zo voel je het — je ervaart je kracht en stevigheid, je voelt je zeker, je staat stevig in je schoenen.
Wie een degelijke ‘grounding’ te zijner beschikking heeft, geniet van een emotionele spontaneïteit — je emoties krijgen spontaan de kans tot vloeien — en van volwassen verworvenheden zoals bewegingsvrijheid en overzicht: je kunt optimaal in contact treden met je omgeving.
In termen van energie zouden wij het Franse ‘terre’ kunnen gebruiken, je bent dan goed ‘ge-aard’. Er heeft een continue energie-uitwisseling plaats tussen jou en de aarde. Aarding betekent dan dat je er bewust voeling mee hebt, dat je in contact bent met de grond. Je voelt je ge-worteld in de aarde. Je bent dan evenzeer in contact met je lichaam. Dit wil zeggen dat je zowel in contact bent met wat er echt in je leeft, als met de wijze waarop je je omgeving beleeft.
Hoewel wij hier de grondbetekenis van het woord ‘aarding’ hebben gegeven, toch reikt de eigenlijke zin verder. Ik zou zeggen: dieper. Deze ervaring opent namelijk in het lichaam een perspectief naar zijn vitale wortels. Door ruimte te geven aan je lichaam vanuit de voeten leg je een organische verbinding met de aarde, met de natuur, met de kosmos. Niet alleen is het zo dat je door je lichaam van dezelfde ‘aard’ bent als alles wat bestaat — is alles niet energie? — je voelt je eveneens verbonden met alles, met de energiestroom van aarde en kosmos. Je beleeft een kosmische eenheid. In de volle zin kan je dus gewagen van ‘bewustzijnsverruiming’. Gewoonlijk kiezen en verkiezen wij daarvoor het woord ‘lichamelijkheid’ in plaats van het nogal objectieve ‘lichaam’. Ik zou in dit opzicht Willy Deckers willen aanhalen die schrijft:
« Als lichamelijkheid is het lichaam méér dan vlees en bloed, méér dan wat binnen de huid opgesloten ligt of onmiddellijk zichtbaar is. Meetbaar is het lichaam dan ook tegelijk onmeetbaar. Tastbaar is het tegelijk ontastbaar. Lichaam is dus uiteindelijk ook drang, beweging naar verruiming, naar een overstijgen, naar transcendentie. Lichaam-zijn is van binnenuit gedreven worden over de grenzen van de eigen gesloten individualiteit heen naar het andere, het hogere of het diepere. Lichaam als lichamelijkheid is streving, verwachting, hunkering, hoop. Het is beweging over zichzelf heen. “Mouvement de transcendence”, zoals Maurice Merleau-Ponty het ooit heeft uitgedrukt. Zoeken naar vervulling, verlangen naar verruiming in grenzeloze vrijheid, in mateloos geluk. »
Dankzij deze aarding krijgen het zwaartepunt, de hara, en ook de ademhaling, een vollere zin en zinvollere beleving. Je richt je naar je midden vanuit de aarding, je groeit uit de grond — op-gericht. Je wordt je bewust van je ademhaling die doorstroomt, die opneemt en afstaat. Je ademt tot in de aarde.
2.3 De tast als mogelijkheid tot zinvol contact
Als je iets van de rivier wilt kennen, keer terug naar de bron
(Akamas Auriga Adagium)
Welnu de bron van ons zintuiglijk leven is de tastzin. Deze ‘zin’ wordt door Ashley Montagu ‘de moeder van de zintuigen’ genoemd. Voor Frans Veldman is hij ‘de primordiale kenfunctie van het leven ten dienste van het levensbehoud, waaruit door differentiatie en specialisatie de andere zintuiglijke functies en de gevoelens evolueerden, en waarop het gevoelsleven stoelt’. Wanneer dus het affectieve leven een groeiende belangstelling krijgt in opvoeding en onderwijs, dient vooral de opvoeding van de tastzin in het brandpunt van deze belangstelling te staan. Dankzij deze basisopvoeding leer je opnieuw aanwezig zijn bij de realiteit en kun je weer aangesproken worden door de taal, de innerlijke klank, van dingen en mensen.
Wij oefenen in het bijzonder de tast in zijn tweevoudige zin of richting, naar binnen en naar buiten. Precies door voeling te krijgen met je zelf — zoals ik in de vorige paragraaf aantoonde — ontplooit de tast zijn innerlijk dynamisme naar buiten. Hij maakt het je mogelijk in een juiste verhouding te staan tot en je af te stemmen op de buitenwereld. Als het vanbinnen uitgaat, ontvangt je uiterlijke tast de volle draagkracht. Je kunt dat zelf herhaaldelijk experimenteren.
Word je eenvoudigweg bewust hoe je zwaartekracht (je hara), je ademhaling, je houding en beweging, je energie, meespelen, telkens je iets wil aanraken of oprapen, telkens je iemand benadert. Vooral naar intieme relatie of omgang toe is het belangrijk hoe je op je voeten staat, hoe je ademhaling verloopt, hoe je bij jezelf kunt zijn, hoe je je energie laat stromen. Dan pas besef je hoeveel dieper het contact met of de aanraking van de ander kan zijn.
Eigenlijk is de huid het eerste zintuig, want uit haar ontplooit zich de tast. Fundamenteel blijkt dan ook te zijn hoe je jezelf in je huid voelt. Dit zintuig heeft een sterk autocentrisch karakter. Lust of onlust, genoegen of ongenoegen, karakteriseren het. Bij autocentrische waarnemingsoefeningen ligt het accent op vragen als: ‘Wat doet mij die aanraking?’, ‘Wat brengt deze of die gewaarwording in mij teweeg?’, ‘Vind ik het al dan niet fijn aangeraakt te worden?’ … Natuurlijk weegt daarin de innerlijke tast, de aarding, door. Naargelang van de ervaren vastheid, zekerheid, samenhang, zal het tasten en aanraken van dingen en mensen ‘anders’ zijn.
Het is een geheel nieuwe ervaring wanneer je binnen de tastbeleving, de andere zintuigen aanwendt. Ze groeien, ontstaan uit de tast. Zo ontwikkelen zich smaak en reuk uit en in adem en tast. Als baby leerde je door het zuigen beter ademhalen en meteen binnen de tastbare voldoening ook ruiken en smaken. Drie fundamentele behoeften werden voldaan: lucht, voedsel en warmte. Daarmee zullen in het hele sensitieve en zinnelijke leven geur en smaak samenhangen. Je kunt niet ruiken zonder ademhaling en met de ademhaling opent of sluit zich je gemoed, je gevoelsleven. De reuk spreekt sterk je affectief leven aan. Geuren roepen op tot contact of doen het afwijzen. De reuk bepaalt in hoge mate je smaak, vooral bij het proeven. Maar in en door de smaak leer je ‘waarderen’. Je ontwikkelt ‘een goede smaak’.
De zintuiglijke waarneming van zien en horen, ligt ingebed in de tast. Niet alleen geeft de tastzin ‘kleur’ en ‘klank’ aan de buitenwereld, hij maakt de relatie ook inniger tussen jou en wat of wie je hoort en ziet, meer nog, hij voltrekt en voltooit het gehoor en in het bijzonder het gezicht. Wat gezien én aangeraakt wordt, wordt altijd een intenser en zinvoller deel van jezelf dan wat alleen maar gezien wordt. Hier ontplooit zich de tast tot allocentrische waarneming. In en door de tast kom je open voor het ‘object’. Allocentrische oefeningen richten je eerder op de erkenning en aanvaarding van dingen en mensen zoals ze in zichzelf zijn. Je stelt je aanwezig voor hen en zij worden aanwezig voor jou.
Dankzij de basisoefeningen van de tast ontdek je hoe je tegelijkertijd én voor jezelf openkomt en groeit tot een personale authentieke, zelfbewuste identiteit, én toegankelijk wordt voor de ander (het andere) en je mogelijkheden tot affectieve communicatie aanzienlijk vergroot.
De waarneming van de tastzin is onvoorwaardelijk gebonden aan beweging. Tast is beweging. Anderzijds kan je niet bewegen zonder te tasten. Bewegen is tasten, voelen, aanraken, bevoelen, grijpen, reiken. Wie aan lichamelijke expressie doet, ervaart stante pede hoe hij in en door de tastende beweging en het bewegende tasten tot diep in zijn gemoed bewogen wordt. Precies deze beweging vindt haar uitdrukking en voltrekking in handelingen en gedragingen, in de creatieve lichamelijke expressievormen.
Zintuiglijke opvoeding vanuit haar basis ontwikkelt je onderscheidend, ordenend, scheppend en waarderend vermogen.
OPVOEDING TOT LICHAMELIJKE OMGANG MET ELKAAR
Lichamelijk omgaan met elkaar vloeit voort uit de zintuiglijke ervaring. Je zou kunnen spreken van accentverschuivingen in de opvoeding. Waar bij het schoolkind en de jonge puber (of puber zonder meer) de nadruk ligt op de zintuiglijke waarneming en beleving, daar gaat de adolescent het accent verleggen naar het contact met de ander en in het bijzonder naar het intiem contact.
Het zintuiglijk leven — vooral de zich ontvouwende tast — schenkt het kind de mogelijkheid te groeien:
- van nabijheid tot afstand, maar zonder de nabijheid te verliezen (de wereld van het kind wordt steeds groter, weg van de ouders);
- van het beeld van de ander (moeder) naar het eigen beeld, zodat het meer contact krijgt met zichzelf, zichzelf kan beleven en waarderen;
- van afhankelijkheid naar zelfstandigheid, doordat het op eigen voeten kan staan en zich bewegen.
Dit proces wordt op lichamelijke wijze voltrokken of het blijft in gebreke. Precies de lichamelijke ontwikkeling toont hoe het ‘zelf’ — in zelfvertrouwen, zelfstandigheid, zelfliefde, zelfwaardering — gestalte krijgt. Het lichaam schenkt het als het ware aan het bewustzijn. Door op je voeten te staan en te gaan en ruggensteun te krijgen, groei je in zelfstandigheid en vertrouwen. Door lichamelijk aangeraakt te worden, gestreeld en geknuffeld te worden, kan je meer en meer van jezelf houden en jezelf waarderen. Hier wordt de basis gelegd van alle contact en relatie naar de ander.
Als de relatie ouders-kind (vooral moeder-kind) een fijne relatie is, vindt de baby hen in en door de tast en langs hen zijn wereld. Hij wordt aangeraakt en geraakt door hun lichaam en zo kan hij zelf ook aanraken en raken. Daardoor wordt de wederkerigheid geboren die met het mooie woord ‘contact’ (samen-raken) wordt uitgedrukt.
De eerste lichamelijke relatie — aan de oorsprong van het leven, het eerste contact — maakt het je mogelijk contact te hebben met jezelf, relatie te leggen met jezelf. Van deze relatie, van dit contact zal het afhangen of en hoe jij zelf in contact of relatie kunt treden. Dit lichamelijk potentieel wordt uitgebouwd in puberteit en adolescentie. Gedurende deze periode wordt je lichaam al of niet bekwaam tot relatie.
Precies omdat het lichaam dan kwalitatief rijker wordt of kan worden, in staat is zichzelf en de werkelijkheid te verruimen, lijkt me dit een terrein te zijn voor de lichamelijke expressie. Zij kan deze jonge mensen op de juiste wijze ‘conditioneren’, vrij maken en openen voor deze verruimde werkelijkheid, zodat ze haar in hun lichaam kunnen ervaren. De oefeningen maken hen gevoelig voor deze verruiming die hen helpt uitstijgen boven het vanzelfsprekende en onmiddellijk waarneembare. Het lichaam schept perspectief.
Ik beperk mij in dit deel tot de leeftijd van de adolescentie en meer specifiek tot drie aspecten:
- de identiteitsontwikkeling;
- de relatiebekwaamheid; en
- de weerbaarheid,
die door de opvoeding dienen beoogd te worden.
Het vinden van de eigen identiteit
De puber moet een lichamelijke, d.w.z. ook zinnelijke, emotionele en seksuele, stoot-groei verwerken. Pubers beleven een verbrokkeld lichaam. Ze leven op hun gevoelens. Alle balans is zoek. Ze ervaren nieuwe prikkels doordat hun lichaam erotisch en seksueel gevoelig is geworden. De opdracht om deze delen en deelervaringen weer tot een geheel te maken, om tot een nieuwe integratie te komen, is niet gemakkelijk. Temeer omdat de westerse cultuur op consumptie en prestatie gericht is. Zij trekt voortdurend de aandacht op lustaspecten, erogene zones, geslachtsorganen en orgasme. Anderzijds rationaliseert ze door de beklemtoning van wetenschap en techniek. Opvoeding en onderwijs richten zich hoofdzakelijk tot rede en verstand. In plaats van de lichamelijke ‘heel’-wording of integratie te bevorderen, voeren zij ervan weg.
De oefeningen van lichamelijke expressie kunnen een hulp en steun zijn in viervoudig opzicht.
- De terugkeer naar het contact van de voeten met de grond en naar het bewustzijn op eigen voeten te staan, zal hun zelfvertrouwen en zelfstandigheid doen toenemen. Het proces van het emotioneel loskomen van de ouders zal erbij winnen.
- De beleving van het eigen lichaam vanuit het midden, de hara, en de onderlinge uitwisseling van deze ervaringen, zal de aanvaarding van het lichaam en aldus de zelfwaardering vergemakkelijken. Ze kunnen weer gaan houden van hun lichaam, zich weer fijn voelen in hun huid (coenesthesie, Gemeingefuhl). Ze kunnen er evenzeer toe komen hun geseksueerd zijn, hun jongen-zijn of meisje-zijn te accepteren.
- De afwisseling van tastervaringen naar binnen en naar buiten, naar zichzelf en naar de ander, zullen hen het evenwicht tussen innerlijk en uiterlijk doen weervinden.
- De expressie van verbeelding en fantasie zal heel wat bijdragen tot het overbruggen van droom en realiteit. De omgang met de reële leeftijdsgenoten zal beter meevallen en gemakkelijker verlopen.
Zijn identiteit vinden betekent aldus dat je je lichaam als een geheel, als een eenheid ervaart. Je bent jezelf in en door je lichaam. Je bent jezelf als meisje of als jongen door en in je lichaam.
Dit tot-jezelf-komen, deze lichamelijke beleving van jezelf als meisje, als jongen, is basis en voorwaarde om in een partnership de ander te kunnen ervaren als ander. Je dient eerst te weten wie je bent vooraleer tot intimiteit te kunnen komen.
Zoals de ander(en) de stap naar jezelf lichamelijk mogelijk maakte(n) en maakt (maken), zo maak je zelf je stap naar de ander(en) mogelijk. Daarom vertrek ik bij alle relatie-oefeningen vanuit de eigen lichamelijke bewustwording. Slechts wie echt lichamelijk bij zichzelf kan zijn, kan werkelijk voor en bij de ander aanwezig zijn.
Het zich bekwamen tot partnerrelatie
Ik hoor meermaals tegenover de jongeren zeggen: ‘De taal van het lichaam moeten wij leren. In zijn meest fijne schakeringen, in de meest gevoelige tonen. Elkaar voelen met het lichaam. Elkaar aanvoelen. Wat voor een intense vreugde en diep genot kunnen wij er dan aan beleven!’.
Groeien naar zinvol contact veronderstelt inderdaad een positieve houding tegenover het lichaam en niet het minst tegenover de lust, het genieten. Het komt erop aan je fijn te voelen in je eigen lichaam om je fijn te kunnen voelen bij de ander. Dit zich fijn voelen bij de ander is ongetwijfeld het belangrijkste. Daarmee is echter niet alles gezegd. Er zijn immers voorwaarden aan verbonden die het genieten voorafgaan, realiseren en voller maken.
Ik wil de aandacht trekken op enkele constanten die in de onderscheiden oefeningen worden ingebouwd en die precies de voorwaarden voor een zinvol contact inhouden.
- De ervaring heeft mij geleerd altijd het tegendeel in het oog te houden. Menselijk handelen en gedrag zijn paradoxaal. In het begin dacht ik: mensen dienen nieuwe kansen te krijgen om lichamelijk te communiceren en in elkaars nabijheid te treden. Mettertijd werd ik er mij van bewust dat je niet met iemand in contact kunt komen, niet op iemand betrokken kunt zijn, als je geen afstand kunt nemen. Gewoonlijk viel bij het oefenen de scheiding en het afstand-nemen het zwaarst.
Een eerste constante betreft dus deze paradoxale dualiteit: contact vraagt afstand, afstand contact; geen geven zonder krijgen of ontvangen, geen ontvangen zonder geven; vanuit zichzelf handelen veronderstelt luisterbereidheid, zoals gehoorzaamheid beroep doet op eigen wil; je kunt niet bij de ander zijn als je niet echt bij jezelf bent, en omgekeerd; je kunt de ander niet accepteren en waarderen als je jezelf niet kunt accepteren en waarderen, en omgekeerd.
- In alle oefeningen weegt het belang van de tastzin door. Voor mij klinkt de oproep ‘leer ze ook voelen’ en ‘ze moeten hun gevoelens leren uiten’ vaag en onduidelijk. Niet alleen kan je verschillende soorten gevoelens onderscheiden zoals vitale, psychische en geestelijke, of negatieve en positieve, je ervaart vooral dat ze lichamelijk zijn en zich verdiepen naargelang van het niveau van de tastzin. Deze geleidelijke verdieping dient trapsgewijze in de oefeningen te worden ingebouwd.
- Eerst is er het lustvolle of pijnlijke gevoel van warmte, koude, pijn, druk, trillingen, spanning, huiver … die de ander bij mij wekt.
- Dan is er het geraakt en aangeraakt worden dat lijfelijk wordt uitgedrukt, maar ook gevoeld wordt in de aansprekende geur, de stem, de blik.
- Vervolgens is er het contact, dat met zijn al of niet tactvol handelen een wederzijds karakter heeft. Een fijn gevoel voor wat passend en juist is, klinkt erin door. Zonder zelf aan eigenheid in te boeten, kan je de ander in zijn eigenheid laten. Of niet.
- Tenslotte maakt de tastzin het mogelijk dat je alles wat je uit de zinnen opnam in je gemoed, zingevend integreert in jezelf. Dankzij je vermogen tot aanvoelen, invoelen, meevoelen en doorvoelen, kom je open voor gevoelens van genegenheid, vriendschap en liefde. Je gemoed kan ook emotioneel reageren op de bedreiging van de ander door gevoelens van woede, schrik, angst, verdriet …
- Alle oefeningen hebben met ruimte te maken. Voor sommigen is het een moeilijke opgave de eigen ruimte, i.e. de lichamelijke ruimte, ten opzichte van de ander in te nemen, af te bakenen, te verdedigen of uit te breiden. Anderen gedragen zich als bulldozers die de grenzen van de ander overschrijden of doorbreken. Oefeningen om de eigen grenzen en deze van de ander te leren kennen, bevragen en verleggen, geven de kans meer zelfverzekerd of assertief te worden en soepeler om te gaan met gevoelens van agressie en verzet.
- Lichamelijke expressie wordt nogal eens gezien als actie, als spel, waarin een serieuze interactie ontbreekt. Ik tracht zowel langs de lichaamstaal als langs de uitwisseling van lichamelijke ervaringen de interactie te stimuleren. Duidelijker gezegd: de gemoeds- en gevoelsbeweging worden niet enkel geuit, ze worden ook gericht naar de aangewezen persoon. Vaak worden aldus gevoelens uitgespeeld en op verschillende wijze ‘uitgeprobeerd’.
- Natuurlijk krijgt het genieten (fijn vinden) een grote plaats, maar niet zonder haar keerzijde van pijn, negatieve gevoelens, kwetsbaarheid. Vooral in functie van de seksuele opvoeding (in ruime zin) die te kampen heeft met een afgedwongen genotscultuur, worden accenten belangrijk zoals: het genieten van de kleine dingen van het leven, erbij kunnen stilstaan zonder prestatiedrang of bedoeling, kunnen kiezen en maken dat iets je niet overkomt, creatief bezig zijn, niet overheersen en je niet laten overheersen, genieten naar je maat en de maat van de ander, de ander deelgenoot maken …
Het groeien van de weerbaarheid
Leren omgaan met elkaar, ook op het intieme vlak, heeft een sociaal aspect. Seksualiteit kan omschreven worden als sociaal gedrag en in de opvoeding beschouwd worden als een omgangsvorm die geleerd moet worden.
Ten opzichte van een maatschappij die de mens van zijn lichaam vervreemdt en het gevoels- en relationele leven frustreert, dient de opvoeding tot relatie emancipatorisch te zijn. Dit betekent dat de oefensituatie jongeren dient te steunen in hun bevrijding:
- van de beheersings- en prestatiemoraal die de lichaamsbeleving doorlopend verengen;
- van de traditionele rollen die o.a. de vrouw discrimineren;
- van de kleinburgerlijke, conservatieve mentaliteit die het houdt bij façade, beleefdheid, etikettering, het vertrouwde en vanzelfsprekende, bezit, winst …
- van de romantische liefde die de realiteit verdraait, maskeert, verbloemt en verdoezelt;
- van de eenvormigheid, saaiheid, kleurloosheid die vele mensen afremt:
- van de alleenzaligmakende norm en plicht die van buitenaf wordt gedicteerd …
Dit betekent anderzijds dat de situatie aan de jongeren kansen geeft om te groeien in zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Door en in de lichamelijke expressie komt de jongere ertoe in eigen kunnen te geloven. Hij groeit in assertiviteit. Hij is meer zelfverzekerd.
Een zeer belangrijk aspect van de opvoeding betreft de verantwoordelijkheid, het bekwaam of vaardig worden in het antwoorden, de kunst om het juiste antwoord te geven. Deze vaardigheid kan je maar leren door het contact met je lichaam, met jezelf. Pas dan kan je oprecht en eerlijk zijn voor de ander en contact met hem nemen. Verantwoordelijkheid duldt geen verplichting of dwang van buitenaf. Zij vertrekt van binnenuit. Al te vaak wordt verantwoordelijkheid gezien in het licht van principes, ideaalbeelden en verwachtingen. Ook richt men ze naar anderen in de zin van: je hebt je verantwoordelijkheid te dragen voor je partner, je kinderen … en dan ga je je met hun leven bemoeien.
Voor het ogenblik staan wij hier in het Westen met de twee voeten in de crisis. Heel wat jonge mensen voelen zich gedupeerd en zien het niet meer zitten. Economische en psychologische crisis versterken elkaar. Omwille van de talrijke echtscheidingen en relationele mislukkingen stellen jongeren zich ernstige vragen over hun eigen relatie. Tegenover deze situatie is de ‘zachte’ generatie weinig weerbaar. Ze ziet niet alleen geen uitkomst, maar stelt zich ook onverschillig op: “Wat kan ik eraan doen? Wat kan ik eraan verhelpen? Je loopt toch tegen muren van beton. Hoe zou ik kunnen slagen? Van overal tekent zich de mislukking af.”
In zo’n crisis die in hart en nieren doorwerkt, dient de fantasie aangesproken en gestimuleerd te worden, zowel de voorstellingsfantasie als de creatieve fantasie. De eerste kan helpen om het negatieve om te buigen tot positieve denkbeelden. De tweede kan helpen tot het scheppen van nieuwe denkbeelden. De fantasie anticipeert en onthult de werkelijkheid, zodat de wereld als mogelijke wereld tot expressie komt. De creatieve fantasie komt het best tot haar recht in het spel. Spelen is immers de geëigende weg van de fantasie. Het spel is concreet-lichamelijk gerealiseerde fantasie.
In en door het spel leren jongeren zich vrijmaken van de op prestatie en productie gerichte wereld, van de consumptiementaliteit, maar ook van het vertrouwde, gewone, alledaagse. Ze leren genieten van het geheel en kunnen de dingen heel laten.
Vrijgemaakt kunnen ze dan de mogelijkheden aftasten waaruit een nieuwe wereld kan geboren worden. De vervreemde, zinloze realiteit dient veranderd te worden in de richting van een hogere menswaardigheid. Het spel is de basis voor nieuwe relaties en voor een blijvende menswaardige samenleving.
Weerbaarheid wordt vanuit deze oefeningen een fundamentele mogelijkheid om de realiteit beter aan te kunnen en ze te veranderen binnen het perspectief van de eigen levensutopie. Je kunt ze maar verwerven dankzij een taai, bewust en veerkrachtig groeiproces (XpansiO, weet-je-wel!).
Diep in ieder mens (in zijn lichaam) leeft een onsterfelijke droom: “volledig zichzelf te kunnen zijn en mogen zijn”. De utopie “vrijheid”. Een oerverlangen om voluit van het leven te genieten. Deze oerdroom is zelfs een maatschappelijke utopie geworden: de droom over een wereld waarin alle mensen tot volle ontplooiing kunnen komen, zonder onderscheid van ras, stand, geslacht of leeftijd, een wereld waarin zoveel mogelijk mensen op creatieve wijze zouden kunnen deelnemen aan de uitbouw van de samenleving.
Willy Deckers, De Opstanding van het lichaam
1Rollo Reece May (Ada, Ohio, 21 april 1909 — Tiburon, Californië, 22 oktober 1994) was een Amerikaans existentieel psycholoog en auteur van het invloedrijke boek Love and Will (1969). Hij wordt vaak geassocieerd met humanistische psychologie en existentialistische filosofie. Hij was samen met Viktor Frankl een belangrijke voorstander van existentiële psychotherapie. De filosoof en theoloog Paul Tillich was een goede vriend die een belangrijke invloed had op zijn werk. Naast Love and Will, omvatten May’s werken The Meaning of Anxiety (1950, herzien in 1977) en, getiteld ter ere van Paul Tillich, The Courage to Be, The Courage to Create (1975).
2Maurice Jean Jacques Merleau-Ponty (Rochefort-sur-Mer, 14 maart 1908 — Parijs, 3 mei 1961) was een Frans fenomenologisch filosoof, sterk beïnvloed door Edmund Husserl en Martin Heidegger. De constitutie van betekenis in de menselijke ervaring was zijn voornaamste interesse en hij schreef over perceptie, kunst, politiek, religie, biologie, psychologie, psychoanalyse, taal, natuur en geschiedenis. Hij was hoofdredacteur van Les Temps modernes, het linkse tijdschrift dat hij in 1945 samen met Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir oprichtte. De kern van Merleau-Ponty’s filosofie is een aanhoudend argument voor de fundamentele rol die perceptie (de waarneming) speelt in de menselijke ervaring van de wereld. Merleau-Ponty ziet waarneming als een voortdurende dialoog tussen iemands levende lichaam en de wereld die het waarneemt, waarin waarnemers passief en actief trachten de waargenomen wereld uit te drukken in overleg met anderen. Hij was de enige belangrijke fenomenoloog van de eerste helft van de twintigste eeuw die zich uitgebreid met de wetenschappen bezighield. Het is door dit engagement dat zijn geschriften invloed kregen op het project van de actualisatie van de fenomenologie, waarbij fenomenologen de resultaten van de psychologie en de cognitieve wetenschap gebruiken. Merleau-Ponty benadrukte het lichaam als de primaire plaats van kennis van de wereld, een correctie op de lange filosofische traditie om het bewustzijn als bron van kennis te plaatsen, en stelde dat het waarnemende lichaam en de waargenomen wereld niet van elkaar konden worden gescheiden. De verwoording van het primaat van de belichaming (corporéité) leidde hem weg van de fenomenologie naar wat hij zou noemen de “indirecte ontologie” of de ontologie van “het vlees van de wereld” (la chair du monde), zoals blijkt uit zijn laatste en onvolledige werk, Le Visible et l’invisible (“Het zichtbare en onzichtbare”), en zijn laatst gepubliceerde essay, “L’Œil et l’esprit” (“Oog en geest”).
3Een synthese is een samenvoeging van ongelijksoortige zaken, zodat er iets nieuws uit ontstaat. Het woord is afgeleid van de Griekse woorden syn– (samen) en tithenai (plaatsen).
4Alexander Lowen (New York, 23 december 1910 — New Canaan, 28 oktober 2008) was een Amerikaanse psychotherapeut en schrijver. Als leerling van Wilhelm Reich in de jaren veertig en begin jaren vijftig in New York ontwikkelde Lowen samen met John Pierrakos (8 februari 1921 — 1 februari 2001) een psychotherapie die een link legt tussen het lichaam en de geest, met de naam bio-energetica. Hij staat ook bekend om de ontwikkeling van het concept van bio-energetische aarding, een van de grondbeginselen van de bio-energetische therapie. Lowen was de oprichter en voormalig uitvoerend directeur van het International Institute for Bioenergetic Analysis in New York City. Het IIBA heeft nu meer dan 1500 leden en 54 opleidingsinstituten wereldwijd.
Literatuur
Lea Bartal, Nira Ne’eman. Beweging Bewustzijn Creativiteit, Antwerpen. De Sikkel, 1980 (vert. uit het Engels Movement, awareness, and creativity).
Y. Berge, Vivre son corps, pour une pédagogie du mouvement, Paris, ed. Seuil, 1975.
C. W. Brooks, Bemin je zinnen, opnieuw ontdekken van zintuiglijk ervaren, Haarlem. De Toorts. 1978 (vert. uit het Engels).
Henk R. M. Debusschere, XpansiO Aetiologie d.m.v. Toegepaste Kinesiologie, Gullegem, B-8560,
Cursus Medici en Paramedici.
Welkom bij XpansO Total Body/Mind Integration. Weet- en leergierigen vragen ons dikwijls: “Wat is XpansiO Toegepaste Kinesiologie/Fysiologie? Wat doet XpansiO? Hoe werkt XpansiO?” Wel, de X in de naam XpansiOverwijst naar de geblokkeerde toestand van, primo, spieren en, secundo, andere weefselstructuren — een fenomeen dat op de een of andere manier in het verleden grotendeels genegeerd werd. De O duidt op Ontlading of Opengaan. Volgens Henks definitie is het een spier/weefsel in een toestand van overprogrammering i.e. overdreven bescherming (beveiliging, verdediging, beschutting, bewaking, afweer), met als symptomen één van de volgende: pijn, zwakte en/of bewegingsbeperking, maar altijd is er bewegingsbeperking. Wat deze bewegingsbeperking (als gevolg van deze overprogrammering) doet, of lijkt te doen, is tweeledig:
1. Overprogrammering brengt neurostatica (circuitruis) in het centrale zenuwstelsel waardoor verwarring of onduidelijkheid ontstaat bij het verwerken van zintuiglijke informatie (zicht, geluid, aanraking).
2. Overprogrammering veroorzaakt een disfunctie van belangrijke spieren die verband houden met de vloeiing van de liquor cerebrospinalis (hersen-/ruggenmergvocht). De consequenties impliceren leerstoornissen en/of verminderde coördinatie. Voor mensen die niet als leergestoord worden beschouwd kan dit ook functionele problemen veroorzaken, zoals moeite hebben om geschreven of gesproken informatie te begrijpen, opnieuw moeten lezen of mondelinge instructies moeten laten herhalen om ze te begrijpen. Voor de sporter kan het leiden tot inconsistente prestaties, terugval, pijn, verlies van flexibiliteit, enz.
Wat XpansiO Toegepaste Kinesiologie/Fysiologie doet, is de malafide spier(en) identificeren en deze uit de overprogrammeringstoestand halen. Het resultaat is een duidelijke verbetering van de algemene prestaties en functies in de bovengenoemde gebieden.
Willy Deckers, De opstanding van het lichaam, De Nederlandsche Boekhandel, 1975. [Hoe komt het dat jonge kinderen totaal kunnen opgaan in eenvoudige dingen, in een boom of een poes, in een wolk of een speelbal, in een knikker of een aardbei? Zonder iets te zien, te voelen, te ervaren? Wat is er in hen verloren gegaan? Een van de voornaamste grondoorzaken van deze grote ongerijmdheid moet gezocht worden in het feit dat in onze hedendaagse maatschappij belangrijke waarden zoals lichamelijkheid, expressiviteit, spontaneïteit, creativiteit bijna niet worden vrijgemaakt en ontwikkeld. De hoogste vormen van menselijkheid worden maar al te vaak opgeofferd aan het streven naar efficiëntie, nuttigheid, prestatie, productiviteit en consumptie.]
Willy Deckers, Spelen om te overleven, Antwerpen DNB, 1977.
Willy Deckers, Sterrendans op de middag, Averbode, Levensverdieping, 1972.
Willy Deckers, ‘Lichamelijkheid en seksualiteit’, in Jeugd en Cultuur, april 1976, p. 314-323.
Willy Deckers, ‘Politiek in het spel’. in Infodoe, Informatie en documentatie rond expressie, 6de jrg., 1976-77, nr. 1. p. 1-11.
Willy Deckers, ‘Thuiskomen bij je eigen lichaam’, in Ik voel me goed, Gedragsbewustwording, Methodieken 3, Brussel, Centraal Kaderinstituut 1980. p. 63-77.
J. Dropsy, Vivre dans son corps, expression corporelle et relations humaines, Paris. Epi, 1973.
U. Kutzleb e.a., Zeit für Zärtlichkeit, Spielerische Übungen für Liebe und Partnerschaft. Ein neuer Zugang zur Sexualpädagogik, Wuppertal, Jugenddienst-Verlag. 1977.
Georges Lambrechts, Je lichaam als kans, Antwerpen, DNB, 1975.
Georges Lambrechts, ‘Verruimde seksuele opvoeding’, in Opvoeding tot relatiebekwaamheid, Kapellen, Patmos, 1977, p. 101-122.
Georges Lambrechts, Tussen droom en partner, een werkboek rond seksualiteit en opvoeding, Antwerpen. DNB, 1979.
Georges Lambrechts, ‘De zinnelijke wereld van het kind’, in Het kind en zijn seksualiteit, Leuvense Cahiers voor Seksuologie, nr. 5, Antwerpen. DNB, 1979.
Georges Lambrechts, ‘Spel en seksualiteit’, in Infodoe, 6de jrg., 1976-77. nr. 3. p. 67-76.
Georges Lambrechts, ‘Seksuele opvoeding betekent bekwaam worden tot relatie’, in Driemaandelijkse Mededelingen VSL, 4de jrg., nr. 2. juni 1979, p. 12-34.
Georges Lambrechts, ‘Opvoeding tot relatiebekwaamheid’, in Tijdschrift voor Seksuologie, 5de jrg., 1980, nr. 1 en 2, p. 4-20.
Georges Lambrechts, ‘De zintuiglijke waarneming’, in Lichamelijk, Tijdschrift voor expressie, 1ste jrg., nr. 2. sept. 1980, p. 2-17.
Georges Lambrechts, ‘Zintuiglijk Waarnemen doe je zelf’, in Ik voel me goed, Gedragsbewustwording, Methodieken 3, Centraal Kaderinstituut, Brussel, 1980, p. 19-39.
Georges Lambrechts, ‘Adolescentie vanuit een lichamelijke gezichtshoek bekeken’, in Lichamelijk, Tijdschrift voor expressie, 2de jrg., nr. 3, dec. 1981, p. 29-41.
Georges Lambrechts, ‘Lichaam en relatie’, in Seksuologische Aktualiteiten, jrg. 4, nr. 4, dec. 1981, p. 97-110.
Jean Le Du, Le corps parlé, essai sur l’expression corporelle analytique, Paris, ed. universitaires, Delarge, 1976.
R. May, De moed om creatief te zijn, Baarn, Amboboeken, 1975 (vert. uit het Engels).
Ashley Montagu, De Tastzin, Aula 478, Utrecht, Spectrum, 1972 (vert. uit het Engels Touching: The Human Significance of the Skin).
A. Panhuis, ‘Genieten: Een levenskunst’, in De Vijgeboom, nr. 27, juni 1980, p. 82-85.
Marcel Ploem, Geef me wat warmte …, Over tederheid, kwaliteit van aanwezigheid, Tielt, Lannoo, 1979.
Claude Pujade-Renaud, Expression Corporelle, Langage du silence, Paris, ESF, 1974.
G. Sanders, J. Von Hebel, Met Elkaar Leren Omgaan, deel 1, Bekijk het maar, deel 2, Groningen, Instituut voor Sociale en Bedrijfspsychologie, 1979.
Alice Schaarschuch, De ademende mens, Deventer, Ankh-Hermes, 1976.
E. G. Schachtel, Metamorfose, De ontwikkeling van de mens en de psychologie van de creativiteit, Rotterdam, Lemniscaat, 1973 (vert. uit het Engels).
Paul Stappaerts, Willy Deckers, Georges Lambrechts, Doen met het lichaam, Averbode, Werkgroep voor levensverdieping, 1979.
Paul Stappaerts, ‘Is het spel een spelletje?’, in Infodoe, 6de jrg., 1976-77, nr. 2, p. 45-52.
Paul Stappaerts, ‘Lichaam en relatie’, in Lichamelijk, 1ste jrg., nr. 2, sept. 1980, p. 29-36.
Cees J. Straver, Jong zijn en contact zoeken, problemen en processen rond toenaderingsgedrag, Deventer, Van Loghum Slaterus, 1980.
Marcel van Dijck, Van top tot teen to (t) taal, Bussum, Instituut voor expressie, 1975.
Frans Veldman, Tasten naar zinvol contact, Leiden, Spruyt, Van Mantgem en De Does, 1977.
Brian Francis Way, Vorming door drama, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1977 (vert. uit het Engels Development through Drama).